Skip to main content

Het fenomeen vervreemding krijgt de afgelopen decennia weinig aandacht en dat terwijl het woord mijns inziens veel zegt over hetgeen momenteel in onze samenleving speelt. Maar wat betekent vervreemding nu precies (op filosofisch, sociaal of psychologisch niveau)? En wat zegt het over de huidige staat van zijn van de mensheid? De trigger voor deze beschouwing ontstond toen ik onlangs de volgende uitspraak van Erich Fromm las: “De volwassen mens is een vervreemd menselijk wezen; hij voelt zich niet sterk, hij is bevreesd en geremd, omdat hij zichzelf niet ervaart als het subject en de schepper van zijn eigen handelingen en ervaringen.”[1] Ondanks dat Fromm dit in de jaren ’60 geschreven heeft, krijgen zijn woorden opnieuw lading en worden weer actueel.

 

Hedendaagse begrippen als zelfontwikkeling, zelfsturing, co-creatie, en dergelijken insinueren dat we onszelf kunnen veranderen of iets moeten doen met dat ‘zelf’. Maar waar zit dat knopje? Uit mijn dagelijkse gesprekken met bestuurders, managers en professionals blijkt dat mensen steeds op een dwaalspoor uitkomen, vervreemd van zichzelf en daarmee van hun omgeving. Door niet goed te weten wat ze moeten doen, verkrampen ze en dreigen ze te vervallen in maakbare oplossingen of kiezen ze voor snelle routes naar ‘genezing’. Ondanks dit onvermogen dient ieder mens zelfonderzoek te verrichten, dit maakt een mens verantwoordelijk voor hetgeen hij doet of laat. Als ik zo de wereld in kijk, is er op dit vlak nog genoeg werk aan de winkel. Hopelijk draagt deze beschouwing bij aan verdere bewustwording en persoonlijke groei.

 

Waar komt het woord vervreemding nu vandaan? Aan het begin van de 19e eeuw heeft Georg Hegel het concept vervreemding als eerste uitgewerkt en volgens hem betekende het (filosofisch beschouwd) “de meest extreme uitdrukking van verschil of andersheid”[2]. Volgens Karl Marx  “bederft en perverteert vervreemding alle menselijke waarden” en komt de vervreemding (sociaal beschouwd) tot uiting in “de aanbidding van een zelfgeschapen macht buiten de mens”[3]. Hierbij kun je denken aan een autoriteit, zoals een politicus, filmster, religieus leider, et cetera. De vervreemding waar ik het hier over heb, is de menselijke vervreemding die ontstaat in de loop van het leven. Een proces waarbij iemand zich langzaam maar zeker niet meer eigen voelt, omdat hij het idee heeft geen invloed te kunnen uitoefenen op de ontwikkelingen in zijn eigen leven.

 

De essentie van het begrip vervreemding is dat de wereld (natuur, dingen, anderen en zichzelf) de mens vreemd geworden zijn. Een mens kan op vele manieren vervreemden van zichzelf, bijvoorbeeld van zijn eigen gevoelens of gedachten, zijn ongewenste neigingen (ook wel de ‘schaduw’ genoemd), zijn eigen hoop en zijn eigen lichaam. Wat mij bijzonder fascineert, is de vervreemding ten opzicht van anderen. Dit kom ik in mijn dagelijks leven vaak tegen in de begeleiding van groepen en organisaties.

 

Vervreemding hangt ook samen met de manier waarop iemand zijn eigen (zelf)identiteit begrenst. Ik bedoel hiermee niet de gezonde begrenzing in het communicatieve of fysieke contact met anderen. Het gaat hier om de vernauwde begrenzing van het lichaam en onze geest en de vervreemding die hierdoor ontstaat ten aanzien van de buitenwereld of datgene wat zich buiten het ‘zelf’ bevindt. Bijvoorbeeld: iemand miskent zijn eigen behoefte aan lichamelijk contact of de gevoelens van verbondenheid, daarom heeft hij een hekel aan anderen die ‘aan elkaar zitten’ of mannen die hand in hand lopen.

 

Zolang als de mens bestaat, stelt hij zich de fundamentele vraag: ‘Wie ben ik?’ Tot op heden blijft dit één van de meest kwellende en neteligste problemen van de mens. Wat de meesten van ons doen als die vraag wordt gesteld, is omdat ze redelijk, eerlijk of gedetailleerd willen antwoorden, een beschrijving geven van de manier waarop zij zichzelf hebben leren ‘kennen’. Een feitenopsomming van bijvoorbeeld goede of slechte eigenschappen, mooie of minder mooie kanten van zichzelf, filosofische en/of religieuze opvattingen, die ze belangrijk vinden en ga zo maar door. Het wordt een beschrijving van die dingen waarvan zij denken dat ze essentieel zijn voor hun persoonlijkheid. Aan het beantwoorden van deze fundamentele vraag ligt een dieper proces ten grondslag. Zoals Ken Wilber het definieert, het beschrijven van jezelf of het van binnen voelen is “een mentale streep of grens trekken door je totale ervaringsgebied”[4].

 

Maar waar ligt nu precies die grens? Hoe leg je nu aan iemand uit waar je zelf ophoudt te bestaan? Ook in het antwoord op deze vraag vind ik Wilber heel verhelderend. “Alles wat aan deze kant van die grens ligt, voel je of noem je ‘zelf’, terwijl je alles wat aan de andere kant van die grens ligt als ‘niet-zelf’ voelt. Je zelfidentiteit hangt met andere woorden helemaal af van waar je die grens trekt.”[5] De plek die deze ‘binnenkant’ en ‘buitenkant’ scheidt, is de uiterste grens van ons organisme, namelijk de huidgrens. Volgens Wilber is dit de “meest fundamenteel geaccepteerde zelf/niet-zelf grens”[6].Deze grenzen komen ook terug als je kijkt naar de taal. Iets buiten iemands huidgrens kan wel ‘mijn’ zijn, maar niet ‘mij’. Bijvoorbeeld: ‘mijn’ auto of ‘mijn’ land, maar ze zijn zeker niet direct ‘mij’ op dezelfde wijze waarop alles binnen mijn huid ‘mij’ is. Een schrijnend voorbeeld waarin deze grens wordt opgetrokken, is het felle protest in Europa tegen de komst van asielzoekers en de oprichting van AZC’s. Het is in 2016 dan ook uiterst

 

treurig te constateren dat sommige ‘eencelligen’ in onze ‘moderne samenleving’ asielzoekers verwelkomen – die duizenden kilometers hebben gereisd om het oorlogsgeweld in eigen land te ontvluchten – met vuurwerkbommen en in bomen opgehangen varkens! Zonder dat je er iets voor hebt hoeven doen om hier geboren te worden, claim je dat een grondgebied “jouw” land is. Daarbij vrees je de andere, het anderszijn, omdat jij jezelf niet begrijpt en hoogstwaarschijnlijk alleen maar kunt dealen met ‘gelijken’, hetgeen (hoe beperkt dit soms ook is) je wel kent.

 

Na zo’n extreem voorbeeld zou je kunnen stellen dat vervreemding behoort tot de pathologie van de mens. Dit geldt zeker voor volwassenen, volgens Fromm is de mens neurotisch, ómdat hij vervreemd is. Diverse stromingen beweren juist dat vervreemding, afhankelijk van de levensfase waarin het zich manifesteert, natuurlijk (dus niet pathologisch) is. Voor baby’s wordt het subject-objectonderscheid (psycho-analyse), de differentiatie (ontwikkelingspsychologie) en zelfs vervreemding (existentialisme) van belang geacht of zelfs als een noodzakelijk fenomeen gezien om uiteindelijk weer tot een ‘natuurlijke’ eenheid te komen met de omgeving. Het ervaren van enige vorm van afstand of gescheidenheid blijkt dus nodig te zijn om weer tot eenheid te komen.

 

Ieder mens heeft unieke genen (nature) en/of een unieke vormende omgeving (nurture) gehad. Daardoor zouden we met enig mededogen kunnen kijken naar menselijke vervreemding en alle afschuwelijke gevolgen die dit met zich meebrengt. Tegelijkertijd is ieder mens verantwoordelijk voor de keuzes die hij maakt in zijn leven.

 

Dus nee, mijns inziens is vervreemding als volwassen mens niet noodzakelijk. We kunnen de manifestatie van vervreemding echter wel benutten. Indien we ons oordeel opschorten en tegelijkertijd de ander de spiegel weten voor te houden, vormt dit een mooi ingangspunt om tot groei en bewustwording te komen.

 

Tot slot wil ik niemand de definitie van groei van Ken Wilber onthouden: “Groei betekent voor mij fundamenteel een vergroting en uitbreiding van mijn grenzen, naar buiten toe in perspectief en naar binnen toe in diepte.” Heerlijk, dit gun je toch ieder mens!

 

Geschreven door: Ivo van Dinteren

 

[1] Fromm, E. (1963). Marx, Freud en de vrijheid. (p.55)
[2] Novack, G. (1676) Marxisme en vervreemding, Deel I. (p.25)
[3] Fromm, E. (1963). Marx, Freud en de vrijheid. (p.52)
[4] Wilber, K. (1981). No boundary. (p.11)
[5] Wilber, K. (1981). No boundary. (p.11)
[6] Wilber, K. (1981). No boundary. (p.12)
Ivo

Ivo

Leave a Reply